maandag 16 november 2009

Ik haat Opera!

De Operaflat, zoals de naam ook doet vermoeden, schrijft zich in in een traditie van operazang en performance. Het heeft als inzet de opera bij een groter en jonger publiek bekend te maken, zo geven de persberichten aan. Maar onbekend, betekent niet altijd onbemind.

Op een T-shirt van een medewerker tijdens het Festival las ik echter de tekst: I hate opera! Uit een verslag door Letty Ranshuysen en Jana Berkers rond de beeldvorming van het festival in 2008, maak ik op dat de leuze al in 2007 de ronde deed: "De leerlingen kenden ook de buttons van Yo! Opera: één met ‘I love opera’ en één met ‘I hate opera’. Dit laatste begrepen ze niet: ‘Ze willen toch dat je opera leuk gaat vinden, dan maak je toch niet zo’n button’. Een meisje was daar zelfs een beetje gepikeerd over: was ze zelf een beetje van opera gaanhouden en dan gaan degenen die daarvoor hebben gezorgd daar zelf tegen in" (p.15).



Net als het meisje in 2007 bracht het zien van die T-shirt mij enigszins wat in verwarring. Misschien was het wel een teken aan de wand dat wat je tijdens Yo! Opera op je bord geschoteld krijgt, toch eigenlijk niet écht opera is, of toch niet de opera die de meesten onder ons haten. Die gedachte bekroop mij ook in De Operaflat. Niettegenstaande de directe referentie naar de opera in haar zelfbenaming deed De Operaflat mij onwillekeurig denken aan het musicalgenre, waar ook muzikaal aan gerefeerd werd in tal van composities. Dat gevoel bekroop mij vooral door het mateloze ecclecticisme van muziekstijlen en de ritmes uit de popwereld in sommige miniopera's. Door het vermengen van het opera-idioom met andere muziekgenres proberen de componisten kennelijk een nieuwe operastijl te ontwikkelen.

De zoektocht naar een jong en breed publiek voor opera vanuit een negatie van haar context en traditie doet me dan weer denken aan de definitiestrijd van het muziektheater, die vooral in de jaren '80, maar reeds eerder vanaf de vijftiger jaren werd gestreden. Opera stond toen volgens cultuurpessimisten vanaf haar dood met Puccini en zijn onafgewerkte Turandot in 1924 op sterk water. De wereldoorlogen hebben het imago van de Wagneriaanse opera ook geen goed gedaan: het was het einde van de grote geniecultus, alsook de meesterverhalen en allesomvattende, metafysische filosofieën.

Muziektheater verzette zich dan erg hard tegen de traditie van muziekdrama en de 'wollige', hoogdravende opera, die ondanks haar vele revoluties strandde als bourgeois-kunst. Muziektheater stond dan voor al het andere, vernieuwende theater dat muziek een dominante rol geeft. Maar muziektheater is door haar verzet soms te veel in een niche gedrukt van kleinschalig, conceptueel concert tot politieke performance. Musical probeert vandaag die lacune voor de uitgebreide middenklasse wat op te vullen door eenzelfde maatschappelijke rol op te zoeken als de lyrische opera van weleer: weer liedjes zingen op de hoek van de straat. Een flatgebouw voor nieuwe 'opera' is dan nog niet zo'n gek idee.

Wat is specifiek opera in De Operaflat? Het vraagt om enig historisch bewustzijn om dit project te kunnen plaatsen in de muzikale realiteit van vandaag. Eigenlijk haakt De Operaflat in op een nu al meer dan een eeuw-oude problematiek van de opera sinds de 19de eeuw. Wagner probeerde met zijn 'Wort-Ton Drama', of zoals hij dat noemde, 'kunstwerk van de toekomst' een ware revolutie te ontketenen om de toeschouwer vanuit een collectief gevoel van verbondenheid met de maatschappij en het mensdom gevoelig te prikkelen. Voor hem was het instrument om dit te bereiken: het drama. Door het verduisteren van het auditorium en het verhullen van de orkestbak ontstond er immers een directer contact met het drama, het verhaal en de dramatische handeling op de bühne in een soort kijkkasttoneel. Maar dat direct contact ging juist samen met een grotere afstand, want in Wagners publieksruimte heerste het democratische principe: ieder ziet en hoort even veel.

Het is diezelfde afstand die meteen na Wagner problemen oplevert. Scenograaf Adolph Appia (die heel wat Wagneropera's heeft geënsceneerd) stelde al dat de opera het publiek tot 'eeuwige toeschouwers' had gemaakt: passief, recipiërend vanuit hun luie stoel. Het zou het model voor onze moderne bioscoopzaal worden. Socioloog, filosoof en musicoloog Theodor Adorno bekritiseerde Wagners muziekdrama zeer streng vanuit de gedachte van de 'fantasmagorie', een term die naar de eerste filmische illusies verwijst van de camera obscura: muziekdrama is een spektakel geworden waarin de materiële afwezigheid van het orkest de ultieme illusie van homogeniteit van het drama moet mogelijk maken. Academica Susan Buck-Morrs concludeerde ten slotte dat de Wagneriaanse opera de alledaagse, chaotische buitenwereld zo veel mogelijk probeerde uit te filteren en te doen vergeten in functie van een illusoir gevoel van synthese en samenhorigheid. Dat was dan ook een machtig instrument voor ideologie en identiteit in de naties die aan het begin van vorige eeuw zich begonnen te bevestigen.

Ondanks de vandaag nog steeds bestaande hunker naar cohesie en synthese, zorgde het muziektheater en het zogeheten 'postdramatische' theater voor een noodzakelijke ontluistering van die illusies in een wens de toeschouwer als actief luisteraar te emanciperen. Opera moest weer meer naar het theater. Zowel de operazanger als de toeschouwer moesten weer meer 'lijfelijk' aanwezig worden. In de jaren 1980 was het motto van Gerard Mortier (toen nog intendant van De Munt in Brussel): van opera naar theater. Rond diezelfde tijd kroonde het nieuwe operagebouw aan de Amstel zich tot 'Het Muziektheater'. Theater was de inzet om opera weer dichter bij de mensen te brengen, om de toeschouwer te activeren en de opera te verjongen.

In het begin van de 21ste eeuw zien we dat de betere opera meer naar een postdramatische ensceneringspraktijk toe is gegroeid. Maar het blijft toch te veel hangen in 'Regietheater' met grote namen en bekende titels uit de oude operacanon. Nieuwe of minder bekende composities en jonge makers komen er zeer moeilijk bij. Naast het opzoeken (en 'opvoeden') van een nieuw publiek wil Yo! Opera dan ook meewerken aan talentontwikkeling en repertoireontwikkeling voor deze nieuwe vormen van opera (zie de intentieverklaring).

Initiatiefnemer Anthony Heidweiller (tevens artistiek leider van Buffo Operamakers) gelooft er ook sterk in dat dit zeer nodig is. En voor hem is 'jeugdopera' het ideale middel: "We moeten zoeken naar een eigen invulling, met nieuwe teksten, nieuwe dramatische lijnen en muziek van deze tijd. Ik wil het maken van nieuwe opera's voor een jong publiek koppelen aan avontuur, experiment en een zoektocht naar nieuwe klanken", zo stelde hij in een interview met Anita Twaalfhoven voor TM in het oktobernummer van 2003. Met De Operaflat bouwt hij in samenwerking met de conservatoria steevast aan een voedingsbodem voor een nieuwe generatie operamakers. Daarbij stelt hij de 'techniek' voorop: het moet vakmanschap blijven, maar wel helemaal open om te experimenteren. Anno 2007 is die idee nog steeds dezelfde gebleven.



Heidweiller stelt in zijn visie over de rol van jeugdopera vooral de ongekunstelde blik van het kind centraal. Het kind lijkt voor hem een metafoor die de autonome kunstenaar dwingt om meer te gaan experimenteren als antwoord op de onophoudelijke 'waarom'-vraag van het kind. Heidweiller neemt dan ook geen genoegen met de bestaande kunstvakopleidingen. Vandaar wellicht ook zijn ongebreidelde interesse in educatieve projecten als De Operaflat.
Maar is er niet het risico dat educatie juist te veel het 'houden van opera' gaat opleggen? Moeten we opera wel leuk vinden? Is het niet meer de kinderwens van de operakunstenaar dan werkelijk van het kind?

Los daarvan is de ene opera niet de andere. Dat zit 'm ook in de oorspronkelijke betekenis van 'opera', dat altijd meervoudig is: werken. Jeugdopera legt juist de vinger op de heterogeniteit van vormen binnen opera, muziektheater en musical, van waaruit weer nieuwe vormen kunnen ontstaan. En daar wil De Operaflat aan mee werken. Echter, opera heeft nog een hele inhaalbeweging voor de boeg als het écht weer deel wil gaan uitmaken van ons muzikaal bestaan.

Zelf ben ik er niet erg voor te vinden opera te vernieuwen door meer gemakkelijke, 'populaire' idiomen te gebruiken uit de jongerencultuur, wat de verschillende miniopera's in De Operaflat verbindt. Wél ben ik voorstander om jonge mensen kansen te blijven geven om opera, musical en muziektheater te herdefiniëren naar de noden en mogelijkheden van de tijd. De vaagheid tussen de genres zorgt juist voor een productieve impuls om nieuwe dingen uit te proberen. Muziektheater in die brede zin heeft eigenlijk altijd een beetje een educatieve functie gehad in het opvoeden van haar publiek met betrekking tot haar bestaansfunctie, die anders dan de opera in de 19de eeuw vandaag erg vaag gedefinieerd is.

De Operaflat zit als jeugdopera-project op eenzelfde vage grens tussen verzet en continuïteit in relatie tot een traditie. Het is misschien niet écht helemaal opera meer, maar het probeert de jeugd wel degelijk te betrekken. Wat De Operaflat vooral in zich heeft, is de wispelturigheid van de muziek, die net als een kind soms flink te keer kan gaan op de trommelvliezen. Wanneer de oren zo zijn doorgespoten, kan wellicht een nieuw geluid ontstaan. I love it!

____________________________________________________________

Geen opmerkingen:

Een reactie posten