maandag 16 november 2009

Ik haat Opera!

De Operaflat, zoals de naam ook doet vermoeden, schrijft zich in in een traditie van operazang en performance. Het heeft als inzet de opera bij een groter en jonger publiek bekend te maken, zo geven de persberichten aan. Maar onbekend, betekent niet altijd onbemind.

Op een T-shirt van een medewerker tijdens het Festival las ik echter de tekst: I hate opera! Uit een verslag door Letty Ranshuysen en Jana Berkers rond de beeldvorming van het festival in 2008, maak ik op dat de leuze al in 2007 de ronde deed: "De leerlingen kenden ook de buttons van Yo! Opera: één met ‘I love opera’ en één met ‘I hate opera’. Dit laatste begrepen ze niet: ‘Ze willen toch dat je opera leuk gaat vinden, dan maak je toch niet zo’n button’. Een meisje was daar zelfs een beetje gepikeerd over: was ze zelf een beetje van opera gaanhouden en dan gaan degenen die daarvoor hebben gezorgd daar zelf tegen in" (p.15).



Net als het meisje in 2007 bracht het zien van die T-shirt mij enigszins wat in verwarring. Misschien was het wel een teken aan de wand dat wat je tijdens Yo! Opera op je bord geschoteld krijgt, toch eigenlijk niet écht opera is, of toch niet de opera die de meesten onder ons haten. Die gedachte bekroop mij ook in De Operaflat. Niettegenstaande de directe referentie naar de opera in haar zelfbenaming deed De Operaflat mij onwillekeurig denken aan het musicalgenre, waar ook muzikaal aan gerefeerd werd in tal van composities. Dat gevoel bekroop mij vooral door het mateloze ecclecticisme van muziekstijlen en de ritmes uit de popwereld in sommige miniopera's. Door het vermengen van het opera-idioom met andere muziekgenres proberen de componisten kennelijk een nieuwe operastijl te ontwikkelen.

De zoektocht naar een jong en breed publiek voor opera vanuit een negatie van haar context en traditie doet me dan weer denken aan de definitiestrijd van het muziektheater, die vooral in de jaren '80, maar reeds eerder vanaf de vijftiger jaren werd gestreden. Opera stond toen volgens cultuurpessimisten vanaf haar dood met Puccini en zijn onafgewerkte Turandot in 1924 op sterk water. De wereldoorlogen hebben het imago van de Wagneriaanse opera ook geen goed gedaan: het was het einde van de grote geniecultus, alsook de meesterverhalen en allesomvattende, metafysische filosofieën.

Muziektheater verzette zich dan erg hard tegen de traditie van muziekdrama en de 'wollige', hoogdravende opera, die ondanks haar vele revoluties strandde als bourgeois-kunst. Muziektheater stond dan voor al het andere, vernieuwende theater dat muziek een dominante rol geeft. Maar muziektheater is door haar verzet soms te veel in een niche gedrukt van kleinschalig, conceptueel concert tot politieke performance. Musical probeert vandaag die lacune voor de uitgebreide middenklasse wat op te vullen door eenzelfde maatschappelijke rol op te zoeken als de lyrische opera van weleer: weer liedjes zingen op de hoek van de straat. Een flatgebouw voor nieuwe 'opera' is dan nog niet zo'n gek idee.

Wat is specifiek opera in De Operaflat? Het vraagt om enig historisch bewustzijn om dit project te kunnen plaatsen in de muzikale realiteit van vandaag. Eigenlijk haakt De Operaflat in op een nu al meer dan een eeuw-oude problematiek van de opera sinds de 19de eeuw. Wagner probeerde met zijn 'Wort-Ton Drama', of zoals hij dat noemde, 'kunstwerk van de toekomst' een ware revolutie te ontketenen om de toeschouwer vanuit een collectief gevoel van verbondenheid met de maatschappij en het mensdom gevoelig te prikkelen. Voor hem was het instrument om dit te bereiken: het drama. Door het verduisteren van het auditorium en het verhullen van de orkestbak ontstond er immers een directer contact met het drama, het verhaal en de dramatische handeling op de bühne in een soort kijkkasttoneel. Maar dat direct contact ging juist samen met een grotere afstand, want in Wagners publieksruimte heerste het democratische principe: ieder ziet en hoort even veel.

Het is diezelfde afstand die meteen na Wagner problemen oplevert. Scenograaf Adolph Appia (die heel wat Wagneropera's heeft geënsceneerd) stelde al dat de opera het publiek tot 'eeuwige toeschouwers' had gemaakt: passief, recipiërend vanuit hun luie stoel. Het zou het model voor onze moderne bioscoopzaal worden. Socioloog, filosoof en musicoloog Theodor Adorno bekritiseerde Wagners muziekdrama zeer streng vanuit de gedachte van de 'fantasmagorie', een term die naar de eerste filmische illusies verwijst van de camera obscura: muziekdrama is een spektakel geworden waarin de materiële afwezigheid van het orkest de ultieme illusie van homogeniteit van het drama moet mogelijk maken. Academica Susan Buck-Morrs concludeerde ten slotte dat de Wagneriaanse opera de alledaagse, chaotische buitenwereld zo veel mogelijk probeerde uit te filteren en te doen vergeten in functie van een illusoir gevoel van synthese en samenhorigheid. Dat was dan ook een machtig instrument voor ideologie en identiteit in de naties die aan het begin van vorige eeuw zich begonnen te bevestigen.

Ondanks de vandaag nog steeds bestaande hunker naar cohesie en synthese, zorgde het muziektheater en het zogeheten 'postdramatische' theater voor een noodzakelijke ontluistering van die illusies in een wens de toeschouwer als actief luisteraar te emanciperen. Opera moest weer meer naar het theater. Zowel de operazanger als de toeschouwer moesten weer meer 'lijfelijk' aanwezig worden. In de jaren 1980 was het motto van Gerard Mortier (toen nog intendant van De Munt in Brussel): van opera naar theater. Rond diezelfde tijd kroonde het nieuwe operagebouw aan de Amstel zich tot 'Het Muziektheater'. Theater was de inzet om opera weer dichter bij de mensen te brengen, om de toeschouwer te activeren en de opera te verjongen.

In het begin van de 21ste eeuw zien we dat de betere opera meer naar een postdramatische ensceneringspraktijk toe is gegroeid. Maar het blijft toch te veel hangen in 'Regietheater' met grote namen en bekende titels uit de oude operacanon. Nieuwe of minder bekende composities en jonge makers komen er zeer moeilijk bij. Naast het opzoeken (en 'opvoeden') van een nieuw publiek wil Yo! Opera dan ook meewerken aan talentontwikkeling en repertoireontwikkeling voor deze nieuwe vormen van opera (zie de intentieverklaring).

Initiatiefnemer Anthony Heidweiller (tevens artistiek leider van Buffo Operamakers) gelooft er ook sterk in dat dit zeer nodig is. En voor hem is 'jeugdopera' het ideale middel: "We moeten zoeken naar een eigen invulling, met nieuwe teksten, nieuwe dramatische lijnen en muziek van deze tijd. Ik wil het maken van nieuwe opera's voor een jong publiek koppelen aan avontuur, experiment en een zoektocht naar nieuwe klanken", zo stelde hij in een interview met Anita Twaalfhoven voor TM in het oktobernummer van 2003. Met De Operaflat bouwt hij in samenwerking met de conservatoria steevast aan een voedingsbodem voor een nieuwe generatie operamakers. Daarbij stelt hij de 'techniek' voorop: het moet vakmanschap blijven, maar wel helemaal open om te experimenteren. Anno 2007 is die idee nog steeds dezelfde gebleven.



Heidweiller stelt in zijn visie over de rol van jeugdopera vooral de ongekunstelde blik van het kind centraal. Het kind lijkt voor hem een metafoor die de autonome kunstenaar dwingt om meer te gaan experimenteren als antwoord op de onophoudelijke 'waarom'-vraag van het kind. Heidweiller neemt dan ook geen genoegen met de bestaande kunstvakopleidingen. Vandaar wellicht ook zijn ongebreidelde interesse in educatieve projecten als De Operaflat.
Maar is er niet het risico dat educatie juist te veel het 'houden van opera' gaat opleggen? Moeten we opera wel leuk vinden? Is het niet meer de kinderwens van de operakunstenaar dan werkelijk van het kind?

Los daarvan is de ene opera niet de andere. Dat zit 'm ook in de oorspronkelijke betekenis van 'opera', dat altijd meervoudig is: werken. Jeugdopera legt juist de vinger op de heterogeniteit van vormen binnen opera, muziektheater en musical, van waaruit weer nieuwe vormen kunnen ontstaan. En daar wil De Operaflat aan mee werken. Echter, opera heeft nog een hele inhaalbeweging voor de boeg als het écht weer deel wil gaan uitmaken van ons muzikaal bestaan.

Zelf ben ik er niet erg voor te vinden opera te vernieuwen door meer gemakkelijke, 'populaire' idiomen te gebruiken uit de jongerencultuur, wat de verschillende miniopera's in De Operaflat verbindt. Wél ben ik voorstander om jonge mensen kansen te blijven geven om opera, musical en muziektheater te herdefiniëren naar de noden en mogelijkheden van de tijd. De vaagheid tussen de genres zorgt juist voor een productieve impuls om nieuwe dingen uit te proberen. Muziektheater in die brede zin heeft eigenlijk altijd een beetje een educatieve functie gehad in het opvoeden van haar publiek met betrekking tot haar bestaansfunctie, die anders dan de opera in de 19de eeuw vandaag erg vaag gedefinieerd is.

De Operaflat zit als jeugdopera-project op eenzelfde vage grens tussen verzet en continuïteit in relatie tot een traditie. Het is misschien niet écht helemaal opera meer, maar het probeert de jeugd wel degelijk te betrekken. Wat De Operaflat vooral in zich heeft, is de wispelturigheid van de muziek, die net als een kind soms flink te keer kan gaan op de trommelvliezen. Wanneer de oren zo zijn doorgespoten, kan wellicht een nieuw geluid ontstaan. I love it!

____________________________________________________________

zaterdag 14 november 2009

Wie is community? (Een oven die ontploft)

   
Onder het kopje 'vocaal geweld' heb ik het over hoe De Operaflat een nieuwe ruimte oproept vanuit de hunker om opera te verplaatsen, te delokaliseren uit de operagebouwen, muziektheaters en schouwburgen. In De Operaflat wordt opera verplaatst naar de leefruimte van een appartement aan de Faustdreef in Overvecht. Echter, door de inbedding van opera in deze nieuwe locatie, delokaliseer je weer de omgeving van de buurt met haar bewoners. Zo ontstaat er een frictie tussen de sociale ruimte en de ruimte die De Operflat oproept: een ruimte van een stem die weergalmt tussen de betonnen muren van de flats. Dit is een ruimte voor de verbeelding die tijdloos is, a-historisch, universeel, en bovenal, a-cultureel. Maar dit gaat niet zonder de culturele praktijk van de opera, die hier bevraagt wordt door het maakproces van De Operflat.

De Operaflat roept een ruimte in de verbeelding op die cultuur en sociale polarisatie overstijgt. Maar De Operaflat probeert juist wel in die verbeeldingsruimte de buurt te betrekken. Het vehikel om de sociale wereld van de buurtbewoners en de operawereld te verzoenen zijn de scholieren van het Gerrit Rietveld College (en hun educatoren) die aan het maakproces in een eerste fase meewerkten. De kinderen schreven namelijk de eerste teksten waarmee jonge componisten in opleiding aan het conservatorium in een tweede fase aan de slag gingen om er libretto's van te maken. Gewapend met vragen naar lievelingseten en lievelingsmuziek klopten de scholieren aan bij enkele bewoners van het appartement in Overvecht. Zo ging Kevin op bezoek bij mevrouw Verheul.




De keuze voor het kind als bemiddelaar tussen buurt en opera lijkt mij gegrond in de idee dat een kind nog het meest open is, nog enigszins vrij van geschiedenis en cultuur. Tegelijk is het kind - of hier eerder de puberende scholier - volop in ontwikkeling en leert op de middelbare school over die geschiedenis en cultuur. Opera maakt daarvan inherent deel uit. Maar tegelijk leeft het idee dat opera niet genoeg bekend is bij de jongeling, en dat de vooral toch wat oudere buurtbewoners in Overvecht daar misschien wel over te vertellen hebben.

Anderzijds heersen er heel wat stereotype gedachten over deze buurt bij de jeugd. De samenleving in deze buurt bestaat toch veelal uit mensen - Nederlanders en allochtonen - die het vaak niet erg breed hebben. Reden te meer om de jongeling eens een blik te gunnen in wat er in zulk een sociale omgeving precies allemaal leeft. En hopelijk reflecteert er ook wat terug van die blik in een operalied.

Kortom, opera wordt de aanleiding om de open verbeeldingswereld van het kind te koppelen aan de sociale realiteit van een naoorlogse, multiculturele flatwijk. Vanuit die pedagogische invalshoek gaat ook Kevin aan de slag. Over zijn ervaring (alsook die van mevrouw Verheul) lees ik in het interview door Daniël Bertina. Kevin vertelt wat over het nut van zijn bezoek: "Het is toch een nieuwe ervaring die je op doet. Ik kom niet vaak in Overvecht, maar er bestaat een negatief beeld over deze buurt. Ik weet best dat er ook veel gebeurd wat niet goed is. Maar als je hier rond kijkt valt het echt wel mee. Dat leer je dan weer. Volgens mij doen aan dit project ook mensen uit andere culturen mee. Zo kom je meer met elkaar in contact." Muziek en eten zijn de aanknopingspunten voor deze ontmoeting. Mevrouw Verheul houdt van Hollandse pot en André Rieu. Hoe kan het ook anders! Kevin stemt erg in haar keuze, maar droomt stiekem toch van een stevige technobeat om het zootje wat leven in te blazen.

De ontmoeting met een leefgemeenschap als die van Overvecht hebben velen verleid om De Operaflat als 'community art' te beschouwen. Eugène van Erven (Universiteit Utrecht en Community Arts Lab) is zo iemand die het maakproces op de voet volgt. Naar aanleiding van De Operaflat in 2007 schreef hij een bevlogen tekst over de uitdagingen voor community arts. In dit artikel schetst van Erven de min- en pluspunten van de De Operaflat als community arts-project. Hij stelt daarbij de definitie voor van Peter van den Hurk: "community art is gericht op bevolkingsgroepen die niet vertrouwd zijn met kunst, voor wie sowieso geen regulier kunstaanbod is, waarmee ze zich kunnen identificeren en die op plekken wonen waar weinig of geen kunstvoorzieningen zijn". Naast de identificatiefunctie voegt van Erven er nog de functie 'participatie' aan toe, die vaak meteen aan community art wordt toegedicht.

Vanuit die twee functies is er wel wat te zeggen over het community art-gehalte van De Operaflat, dat zich toelegt op de vermeende have not-gemeenschap in dit flatgebouw. Of de buurbewoners zich kunnen identificeren in de vaak erg pastiche-achtige uitbeeldingen door de jeugdige operazangers is een andere zaak. Feit is wel dat enkelingen uit die gemeenschap hebben geparticipeerd, hoe minimaal de vragenlijst van de scholieren ook was. En de participatie breidt zich nog uit wanneer De Operaflat het gebouw voor een dag bezet, of dat mogen we toch hopen (ondanks de vluchtpogingen van enkele bewoners). In die zin begrijp ik van Ervens pleidooi om community art zorgvuldig te documenteren en te bestuderen als kunstvorm én als sociale interventie. "En in die beschouwing zijn kwaliteitscriteria uit de conventionele kunstkritiek niet langer alleen zaligmakend, zeker niet als die exclusief worden toegepast op het eindproduct zonder daarbij het voorafgaande proces en de context waarin het is uitgevoerd in ogenschouw te nemen."

Echter, van het voorafgaand proces is weinig te zien tijdens De Operaflat zelf. De vraag is in hoeverre je als toeschouwer die voorkennis écht nodig hebt om het project als kunst en sociale interventie te kunnen plaatsen. Op de Yo! Operasite (en op Youtube) wordt wel enigszins een blik gegeven in het werkproces, zoals ook het vorige filmpje. Enkel stel ik vast dat die blik in tijd erg beperkt is en ook erg gestuurd wordt door het discours van Yo! Opera zelf. De filmpjes hebben dan ook voor een buitenstaander een wervende functie, meer dan een communicatieve.

Echte participatie tussen de wereld van de opera en de buurtbewoners zie ik maar bij mondjesmaat gebeuren. Wel zag ik pogingen om recht te doen aan vooral de kinderblik. Wellicht omdat deze de meest toegankelijke (lees, laagdrempelige) is om een ontmoeting mogelijk te maken. Kevin vindt het dan ook vetcool dat zijn ontmoeting van mevrouw Vanheul tot een operalied werd omgesmeed op het ritme en de snelheid van een hardcorebeat. Tegen 180 beats per minuut marcheert de zangeres ter plekke op hollandse klompen, terwijl ze zingt over appeltaart en een ontplofte oven. Hier zie je een stukje uit de repetitie wanneer partituur en performance op het Conservatorium stilaan vorm krijgen:



Stellen dat het operalied om de 'community' van de flat gaat en dat De Operaflat vervolgens bijdraagt tot sociale cohesie, zou wel al te idealistisch zijn. Je zou evengoed kunnen zeggen dat de ietwat naïeve tekst van het lied eerder de community van de schoolkinderen naar voren brengt. Maar ook zij hebben slechts een klein aandeel in het participatiemodel van het werkproces.

Wie is dan eigenlijk de échte community in De Operaflat? Please stand up, please stand up!

Naast de buurtbewoner en de jongere, zijn er tal van andere spelers die de touwtjes in handen hebben: de educator, de componist, de regisseur, en niet te vergeten, de uitvoerende zanger in opleiding. Reeds in het verslag omtrent De Operaflat in 2007 citeert Hilke Bressers Anthony Heidweiller, die erg bewust is van de sturende rol die de educator en het artistiek team heeft: "Doordat alles zo vanuit ons komt, heb ik soms twijfels. Dan vraag ik me af, kunnen we ook iets terug krijgen? Maar ik merk dat dat tijd nodig heeft in dit soort projecten." Hilke Bressers becommentarieert vervolgens: "Hij vindt het belangrijk voor een volgende keer dat iedereen iets waardevols kwijt kan, en dat er een verandering plaatsvindt binnen de conservatoria" (p.21).

Het conservatorium is misschien wel die oven die een keer mag ontploffen...

____________________________________________________________

donderdag 12 november 2009

Vocaal geweld

   
Op zaterdag 7 november 2009 doorkruiste ik met een voor die dag geleend OV-fietsje het Utrechts verstedelijkt landschap om voor het eerst de Operaflat in Overvecht life mee te maken. Eén dag in het festival wordt daar een flat overstelpt van vocaal operageweld, gretige kinderblikken, nieuwsgierige families, ietwat argwanende buren, minnende opera- en theaterliefhebbers, en toevallige voorbijgaande luistervinken die naar binnen gelonkt worden door het tumult. Ik had over deze flat al gelezen op de Yo! Opera-site, waar je ook filmpjes van de vorige editie kan bekijken. Ik had er ook al vaak over gehoord, want het is inmiddels de derde keer dat dit event wordt georganiseerd. Desalniettemin - of juist daarom - waren mijn verwachtingen erg hoog gespannen.

Vanop een kleine honderd meter afstand in de Faustdreef hoorde ik de Operaflat al: als aloude Sirenen lonkten de stemmen me dichterbij. Naarmate ik dichter bij kwam, vervluchtigden de nog niet te lokaliseren stemmen zich in een chaotisch tumult. Als een ware ramptoerist en audiofiel beklom ik de trappen van het flatgebouw om te gaan kijken en vooral te horen wat daar aan de hand was.



Wanneer ik bij de eerste verdieping aankwam, stonden er al groepjes mensen voor een deur te drommen om de Sirenen van dichtbij te ervaren. Per verdieping zijn er een paar huizen waar je kan gaan aanbellen, en een mini-opera ontvouwt zich speciaal voor jou. Meestal een blanke dame, soms vergezeld van een jonge man, openen de kelen om een voor deze gelegenheid gecomponeerd opera van slechts één minuut te berde te brengen. Het is een interventie, een directe maar kortstondige 'aanslag' op je zintuigen. In yer face, zouden de Britten zeggen.

Thema voor alle mini-aria's was lievelingseten, en na afloop kreeg je hier en daar ook wat om te verorberen. Op die manier proberen de bedenkers van dit event de opera dichter bij de mensen te brengen. Eten verbindt de mensen, en opera is hier het lokaas. En dat werkt. Zowel smaakpapillen als trommelvlies worden danig gestimuleerd zodat je hunkert naar meer, totdat je alle miniopera's achter de vijfentwintig deuren over negen verdiepingen hebt geproefd. Het is aan jou om van al die ingrediënten zelf een opera samen te stellen, zo suggereert het programmablaadje. Anthony Heidweiller (artistiek leider van Yo! Opera) hield eerder die dag een enthousiaste speech (en interview) waar hij de keuze van het thema en de doelstelling toelicht.



Doorheen het eten 'eigen' je iets toe, en door te koken voor anderen en samen te eten deel je iets van jezelf. Eten vertelt ook veel over eigenheid. Feuerbach zei het al: je bent wat je eet. En die eigenheid is ook wat deze miniopera's willen opzoeken: ze zoeken naar het specifieke in de fascinatie voor opera, om zich weer te kunnen (be)vestigen in de 21ste eeuw.

Heidweiller vertelde verder over hoe opera weer eigendom moet worden van de mensen, die als het ware mee eigenaar worden in het toe-eigenen van deze miniopera's. Op die manier moet opera weer een plek krijgen in de wereld buiten het operagebouw, buiten de schouwburg. Ook al in het evaluatieverslag in februari 2008 van de vorige editie van De Operaflat (door Hilke Bressers) lees ik dezelfde gedachte van Heidweiller dat de verschillende partijen die meerwerkten 'meer eigenaar' moeten worden van het project. "Pas als mensen vertrouwd raken met het concept, worden mensen eigenaar en is er sprake van dialoog. Continuïteit is daarom belangrijk" (p.21).

Die gedachte van eigenaar-zijn roept bij mij enkele vragen op: Aan wie behoort de opera vandaag toe? Wie is het publiek? Wie moet luisteren? En wat is dan zo eigen aan de operaflat wanneer het een begrip van opera buiten haar eigen lokaliteit en context haalt?

De Operaflat exploreert die complexe vraagstelling vanuit een ruimtelijk concept. Het is dan ook in de eerste plaats een locatieproject: het wil van een ruimte ('opera' als akoestische en institutionele ruimte) naar locatie (de 'flat') toe groeien. Wanneer ik in de ruimte van het auditorium in de opera zit, voel ik me verplicht om te luisteren. Hetzelfde heb ik bij gelijk welk concert. De context dwingt mij te luisteren. Dat is enigszins anders in de Operaflat. Wanneer je aanbelt, is dat een vrije keuze. Ook ben je niet gedwongen om te blijven kijken. Meermaals dwaalde mijn blik af naar de omliggende omgeving van de flats aan de overkant waartegen het geluid van de Operaflat sporadisch weergalmde. De locatie was een welkome afleider. Maar wanneer je gegrepen wordt door de blik of de energie van de performer, ben je toch weer gedwongen om de miniopera uit te horen. Er ontspint zich dan een minimaal kader waarbinnen de performance de veilige afstand van een concertsituatie oproept. Je bent wat vrijer in je positionering, maar je bent desalniettemin gebonden aan het luisteren. Je moet wel luisteren. Je kan om de plaatselijke Sirene niet heen.

Ik zag terloops hoe enkele buurtbewoners zich aan de verplichting van het luisteren trachtten te ontrekken. De zangeres deed een stapje opzij voor de voorbijgangers, waarna bij hun snelle aftocht ze haar rug holde om hen een staaltje van haar vocale macht te geven. De stem benadrukte hun vlucht, lokaliseerde hen en zette ze even in de spotlight. En dat vond ik een ludieke en toch veelzeggende observatie: de zangers die tijdelijk deze flats bewonen, oefenen een soort vocaal geweld op deze locatie. Het flatgebouw wordt niet alleen omgeturmd tot een gigantische poppenkast waarin verschillende hokjes toegang geven tot kleine verhaaltjes, en waarin het ook blikkenblozend binnengluren is onder de gesloten luikjes bij de buren. De locatie zelf, het flatgebouw, wordt door de vocale interventies tot een ruimte, die eerder esthetisch aandoet dan een realistische plek. De plaats aan de Faustdreef moet zo inboeten op de imaginaire ruimtes die de aria's oproepen.

Ironisch is dat zo De Operaflat de reële locatie van de flat en haar directe omgeving als klankbord claimt voor haar bedoelingen, in plaats van die ruimte als locatie tot zijn recht te laten komen. Eigenaar is niet meer zo zeer de buurt, waar de verhalen over eten oorspronkelijk vandaan komen. Noch de buurtbewoner die zijn voordeur voor een dag in bruikleen geeft en op de vlucht slaat voor de vrolijke drukte. De Operaflat heeft kennelijk een heel andere eigenaar op het oog (en in het oor). Misschien de zanger, de componist, de scholier die samen werkten aan de minioperaatjes? Maar daar heb je toch het gevoel dat geen van die allen De Operaflat écht bewoont.

De bewuste strategie achter het compositie- en maakproces van De Operaflat, zoals het Receptenboekje van de Festival Werkplaats aanstipt, is juist door de cocktail van 'makers' dat auteurschap te verdoezelen. De enige, echte, onvervalste eigenaar is dan toch misschien wel de luisteraar zelf: de groepjes 'toevallige' passanten, de educator-in-cognito, de ouders en familieleden van de artiesten, de kinderen uit de scholen die meewerkten, en de medewerkers van het Festival. Het is daardoor toch wel een beetje een thuismatch voor de brede middenklasse, die met busjes kijklustigen het gebouw overvallen. Daarbij plaatsen de hapjes na afloop de miniopera's toch wel in een kader van consumptie. De luisteraar komt hier letterlijk om te proeven van de opera-stukjes, niet om hard na te denken over de problematiek van de buurt.

Opera laat zich hier toch maar moeilijk inblenden met de sociale realiteit. Misschien was de vluchtreactie van de buurtbewoner ook wel mede omdat De Operaflat voor de derde keer dit gebouw zo akoestisch (en auditief) claimt. De continuïteit waar Heidweiller het eerder over had, mist dan wel haar kans op dialoog.
____________________________________________________________

dinsdag 10 november 2009

Yo! (Impact na explosie)

    
Het explosief enthousiasme dat ik binnen het Yo! Opera Festival 2009 in Utrecht heb gevoeld, dwingt me om aan deze blog te beginnen. Dit tweejaarlijks, 'eigenwijz' festival is nu aan zijn vijfde editie toe. Het wil de opera dichter bij het publiek betrekken: een jong publiek, zo klinkt het in de 'YO' van Youth of ook wel als in een blitse groet, Yo! ... Als dertigjarige muziektheaterliefhebber ben ik misschien net die doelgroep ontgroeid. Niettemin ben ik met nieuwsgierige ogen en oren naar het festival toe gegaan.

Dit is een blog over een festival dat zelf erop los blogt... Ik voelde me uitgedaagd door de vele weblogs en twitters op en rond de site van Yo! Opera om het zelf eens uit te proberen. Het SIA/RAAK-project omtrent Art Professionals in Transdisciplinaire Kunstprojecten binnen het Domein voor Kunstkritiek gaf me die gelegenheid. Het blog-format was voor mij tot nu toe nog ongekend terrein, alsook het festival zelf. Nu ik met vele vraagtekens ben thuisgekomen, wil ik deze blog opnemen om mijn ervaringen te analyseren, en om de stroom van informatie over het Net te bundelen. Gegrepen en enigszins verward door die vele indrukken, helpt deze blog mij mijn gedachten te ontwarren door middel van een aantal items. Doorheen de vele kronkels, probeer ik tot een analyse te komen van een fenomeen, na de impact van het vocaal geweld op al mijn zintuigen. Na de weeën op de scholen die aan de wieg van de educatieve projecten in dit festival stonden. Na het verstillen van de media en de pers, wanneer de rust in de stad is hersteld.

Want na zulk een explosief opera-geluid kan er ook niet anders dan over worden gepraat, geroddeld, geroezemoest, gekonkelfoest... Geluiden en ideeën gonzen door mijn hoofd. Na de explosie schiet mij dan ook dat andere woord te binnen dat niet toevallig met dezelfde letters begint: exploratie. Een zoektocht op velerlei sporen naar een geïntegreerd begrip. Dat is deze blog.

Eigenaardig is dat een blog altijd alles op zijn kop zet: wat ik als laatste schrijf, leest u het eerst. En op zich is dat niet verkeerd, want Yo! Opera heeft een soortgelijke opzet om de operawereld - en de stad - even op zijn kop te zetten. Ik wens dan ook met deze blog geen lineaire opbouw van een betoog, maar eerder een netwerk van ideeën en kritische reflecties die het festival bij mij te weeg brachten. Op zijn kop ziet alles er ook net even anders uit.
  
____________________________________________________________